-
1 krampfen
krampfenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (in kramp) samentrekken ⇒ samen-, ineenkrimpen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vastklemmen, omknellen1 (in kramp) samentrekken ⇒ samen-, ineenkrimpen2 omknellen, omklemmen -
2 krampachtig
♦voorbeelden:met een krampachtig vertrokken gezicht • le visage crispé2 zich krampachtig aan iemand, iets vasthouden • se cramponner à qn., à qc. -
3 krampachtig
1 [geforceerd] forced2 [met wanhopige inspanning] frenetic3 [als een kramp] convulsive♦voorbeelden:zich krampachtig aan iemand/iets vasthouden • cling to someone/something for dear life
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский